Het zijn allemaal voorbeelden van handelwijzen die een zwakke anti-fraude bedrijfscultuur duiden. Bij bedrijven en andere organisaties waar dat het geval is, loert het gevaar. Op fraude, op schade en negatieve impact op medewerkers en andere belanghebbenden. Dat kan én moet worden voorkomen door het bouwen en telkenmale blijven versterken van de (anti-fraude) bedrijfscultuur.
Bijvoorbeeld door fraude intern bespreekbaar te maken en duidelijk aan te geven wat binnen het bedrijf als gewenst (positieve benadering) en ongewenst (negatieve benadering) wordt beschouwd. Door medewerkers bewust en alert te maken, bijvoorbeeld door het verzorgen van fraudetrainingen of het bespreken van dilemma’s. Door een open bedrijfscultuur te bevorderen, zodat medewerkers durven op te staan (ook wel: ‘speak up’) die ongewenst gedrag – ook dat van leidinggevenden – waarnemen. Door medewerkers bekend te maken met de interne meldprocedure en hen bescherming te bieden door het opstellen en naleven van een robuuste klokkenluidersregeling. Door voldoende aandacht te hebben voor opzet, bestaan en werking van procedures die frauderen bemoeilijken. Bijvoorbeeld door toepassing van functiescheidingen, het vierogenprincipe en de strikte naleving van interne richtlijnen en procedures.
Toch schort het bij veel bedrijven nog vaak aan een robuust anti-fraudebeleid. Soms komt dat door nonchalance of onderschatting van de frauderisico’s, door de gedachte ‘dat overkomt ons niet’. Echter: hoe vaak lezen we niet over de trouwe medewerker die altijd op het bedrijf was en nooit op vakantie ging, maar die uiteindelijk als fraudeur werd ontmaskerd? Hoe vaak lezen we niet over de administrateur of penningmeester die netjes op de centjes moest letten, maar ondertussen geld naar zichzelf overmaakte of een greep in de kas deed? Hoe vaak zijn het niet de senior medewerkers en leidinggevenden die frauderen omdat juist zij de bedrijfsprocessen door en door kennen, met name ook de zwaktes en leemtes daarin.